Rosemarie
Je moest vertrekken uit je huis,
Samen met je vader en moeder, wég van je vertrouwde thuis;
Voor de vijand, de Duitse moffen,
Die dachten: ‘Dat is even boffen!’
Zomaar een nieuwe bank,
Hé, dat is me toch een mooie plank!
Dit neem ik mee, dat neem ik mee,
Voor mijn eigen huis én als trofee.
Maar wat hadden jullie een verdriet;
Júllie moesten weg uit je vertrouwde gebied,
Weg van school, weg van je vriendinnen,
Je moest ergens weer opnieuw beginnen;
Niet in een normaal huis,
Niet in een rustig dorp of drukke stad,
Nee, in een vieze en ijzig koude barak, in een overvol kamp,
Westerbork was een afschuwelijke ramp!
Je moest daarna Westerbork verlaten,
En naar Bergen-Belsen gebracht, je huilde, het mocht niet baten.
Je ging niet met volwaardig vervoer, maar in veewagons…!
Zo intens diep werd je veracht…
En waarom?
Terwijl Hitlers rijk triomfantelijk glom,
Kregen jullie de volle schuld,
Hitler was met intens diepe háát vervuld.
Jullie waren Joden,
Er werd zoveel verboden;
Bijna niets tot echt niets, mocht je meer,
Iedereen keek verachtelijk op je neer.
Jullie ‘waren’ nog minder dan dieren,
Dat waren vreselijke manieren!
Jullie moesten weg, de gaskamers in;
Jullie waren te min..
Waarom leefde je eigenlijk nog,
Je werd veracht, toch?
Er was zoveel doffe ellende,
Maar het was God die jullie kende!
Jullie waren volgens de vijand de schuld,
Dat Duitsland de eerdere oorlog had verloren;
Maar God had jullie uitverkoren!
Hij was, en is nog!, met intens diepe liefde vervuld!
De vijanden wilden jullie compleet uitroeien,
Maar jullie bleven tóch doorgroeien,
Jullie volk bleef en blíjft voortbestaan,
Door Gods oneindige, Goede Glorierijke Naam.
Liefs van mij, Rosemarie
Zeer matig